• Accountants | Fiscalisten | Juristen
  • 035-6235864
  • info@bharatsingh.nl

Artikel

Implementatie spaartegoedenrichtlijn naar de Tweede-Kamer

De staatssecretaris van Financiën heeft onlangs het wetsvoorstel aangaande de implementatie van de spaartegoedenrichtlijn naar de Tweede-Kamer gestuurd.

Op 3 juni 2003 heeft de Europese Unie de spaartegoedenrichtlijn aangenomen. Uitgangspunt van de richtlijn is uitwisseling van rentegegevens tussen de lidstaten mogelijk te maken. In plaats van het verstrekken van rentegegevens biedt de richtlijn aan verschillende staten de mogelijkheid om een bronheffing in te houden op de rente die banken vergoeden aan in het buitenland woonachtige natuurlijke personen.

België, Luxemburg en Oostenrijk mogen gedurende een overgangsperiode bronbelasting inhouden op rentebetalingen aan inwoners van een andere lidstaat. Het tarief van de bronbelasting bedraagt 15% (tot 2008) en loopt op naar 20% (tot 2011) en uiteindelijk naar 35%.

Van de opbrengst hiervan zullen deze landen driekwart overmaken naar het land waarvan de spaarder ingezetene is. De door deze lidstaten in te houden bronbelasting wordt door Nederland als verrekenbare voorheffing aangewezen. Om dit te bewerkstelligen wordt in de Wet Inkomstenbelasting 2001 een nieuw artikel 9.2, negende lid ingevoerd.

Hierdoor voorkomt Nederland dat dubbele heffing plaatsvindt.

De Europese Raad zal voor 1 juli 2004 beslissen of aan de voorwaarden die de richtlijn stelt is voldaan. Deze voorwaarden zijn dat er ook met derde landen een akkoord wordt bereikt om schadelijke belastingconcurrentie uit te sluiten. Dit zijn Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino en Zwitserland.

Daarnaast geldt als voorwaarde dat de Kanaaleilanden, het eiland Man en de afhankelijke en geassocieerde gebieden in het Caraïbisch gebied de automatische uitwisseling toepassen of een bronheffing inhouden gedurende de overgangsfase.

De richtlijn treedt in werking wanneer in 2004 alle EU-landen (ook de nieuwe lidstaten) besluiten dat aan de voorwaarden is voldaan. In theorie is het mogelijk dat de akkoorden met de derde landen nog voor vertraging kunnen zorgen. De voorgestelde bepalingen treden dan pas na 1 januari 2005 in werking.

Commentaar:

Voor een bespreking van de richtlijn verwijs ik naar het artikel in Belasting Advies 2003/13.2, ‘EU opent jacht op zwartspaarders.’ Kort samengevat ziet de inhoud van de richtlijn en het wetsvoorstel er als volgt uit.

– De inhoud van de richtlijn wordt in de Wet op de Internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) opgenomen.
– De natuurlijk persoon wordt aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigde tot de rente.
– Een instantie die rente moet betalen aan een buitenlandse gerechtigde moet deze persoon identificeren en hij heeft een renseigneringsverplichting.
– Met betrekking tot het begrip rentebetaling wordt de richtlijn volledig gevolgd.
– De renseigneringsverplichting geldt per jaar.
– De rentegegevens worden uiterlijk zes maanden na afloop van het kalenderjaar aan de belastingdienst verstrekt.
– De landen moeten maatregelen nemen om dubbele belastingheffing te voorkomen.
– Hoewel de richtlijn vanaf 1 januari 2005 van kracht wordt gelden bepalingen als identificatie en woonplaatsvaststelling al vanaf 1 januari 2004.
Een richtlijn is verbindend voor de lidstaten van de Europese Unie voor wat betreft het te bereiken resultaat. Aan de lidstaat wordt overgelaten welke vorm en middelen zij daarvoor kiest (implementatie).

De verwerking dient binnen een redelijke termijn plaats te vinden. Als een lidstaat de richtlijn te laat verwerkt kan zij hiervoor aansprakelijk worden gesteld. De keerzijde is dat als een richtlijn nog niet is opgenomen in de nationale wetgeving de burger daar desondanks rechtstreeks een beroep op kan doen, uiteraard als de richtlijn voor hem gunstiger uitpakt.

Nederland zal trachten de spaartegoedenrichtlijn in 2004 geïmplementeerd te hebben.

De rechtsbescherming die de WIB biedt vindt normaliter plaats langs bestuursrechtelijke weg via de sector bestuursrecht van de rechtbank en niet via de belastingrechter. Het voorstel wijkt ten aanzien van bepaalde beschikkingen (bijvoorbeeld de woonplaatsverklaring) hiervan af en biedt, omdat het om rechtsoordelen van fiscale aard gaat, toegang tot de belastingrechter.

Het wetsvoorstel roept de vraag op naar de rechtsbescherming. Waarom is ten aanzien van bepaalde beschikkingen gekozen voor de fiscale rechtsgang?

Bij informatie-uitwisseling volgens de WIB vindt een kennisgeving vooraf plaats aan degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn. Hiertegen kan de belanghebbende bezwaar maken. Bij kennisgeving vooraf vindt een opschorting van de verstrekking plaats van 10 dagen. Alleen in geval van fraude krijgt de belanghebbende de kennisgeving achteraf. De AWR daarentegen kent geen opschortingsmogelijkheid.

Is dit niet te beschouwen als een verslechtering van rechtsbescherming.

De natuurlijk persoon wordt aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigde tot de rente. De natuurlijk persoon kan ook handelen namens een onderneming. Rentebetaling op een rekening die tot het vermogen van een eenmanszaak behoort valt onder het bereik van de richtlijn.

Renseignering vindt plaats ongeacht of de vordering behoort tot het vermogen van een onderneming die wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak of het vermogen onderdeel uitmaakt van het resultaat uit overige werkzaamheden. De werkelijk ontvangen rente wordt in de heffing betrokken en belast in box I.

Een uitbetalende instantie (dit betreft vooral bancaire instellingen) die rente moet betalen aan een buitenlandse gerechtigde moet deze persoon identificeren en hij heeft een renseigneringsverplichting. Het moet gaan om grensoverschrijdende rentebetalingen. Het vaststellen van de identiteit vindt plaats aan de hand van een paspoort of een Europese identiteitskaart.

Na ontvangst van de rentegegevens moet de belastingdienst deze gegevens binnen een redelijke termijn verwerken. Als eerder een aanslag is vastgesteld en deze blijkt te laag te zijn dan zijn de ontvangen rentegegevens een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Voor Nederland gaat het met name om saldogegevens. De verstrekte gegevens zijn voor Nederland hoogstens te beschouwen als een indicatie (toetsingsinstrument) of in de aangifte de rendementsgrondslag in box III correct is aangegeven. Voor wat betreft de heffing in box III zal een indicatie alleen nog geen nieuw feit rechtvaardigen of kan hieruit kwade trouw worden afgeleid voor het opleggen van een navorderingsaanslag.

De lidstaten dienen zelf te bepalen op welke wijze de voorkoming van dubbele belasting wordt geïmplementeerd. Nederland lost dit op door de bronheffing als verrekenbare voorheffing te kwalificeren. Het onderstaande voorbeeld moge dit verduidelijken.

In Nederland wordt over een vermogen van € 100.000 een belasting geheven van € 1.200.

Stel dat de rekening in een land wordt aangehouden dat heeft gekozen voor heffing aan de bron. Er wordt 6% rente vergoed over € 100.000, dit is € 6.000. De ingehouden bronheffing bedraagt 15%, dit is € 900. Dit is toch een verschil van € 300. De ingehouden € 900 is in Nederland verrekenbaar met de verschuldigde inkomstenbelasting, ongeacht uit welke box deze inkomsten komen.

Belastingheffing is een individuele zaak. Indien bronheffing plaatsvindt is hieruit voor de woonstaat niet af te leiden wie de genieter is. De bronbelasting volgens de richtlijn is een andere bronbelasting dan de reguliere bronbelasting zoals we die tot nu kennen uit de belastingverdragen.

Door de bronheffing valt geen informatie in het individuele geval te herleiden. Hoewel dit niet het uitgangspunt is, is er sprake van een nieuw soort belasting met een eigen tarief, waarvan de opbrengst tussen de staten verdeeld wordt. Het gaat hier niet om een rijksbelasting. De vraag luidt of dit conform de grondwet is.

Als er sprake is van bronheffing dan is in het woonland van de genieter niet bekend wie de genieter is. Wil een belastingplichtige voorkomen dat bronheffing plaatsvindt, dan moet hij zelf zorgdragen voor opheffing van het bankgeheim en de bank verzoeken om tot verstrekking van rentegegevens over te gaan.

Maar als het land een strafrechtelijk beschermd bankgeheim kent, is het dan mogelijk toch die gegevensverstrekking mogelijk te maken?

Gezien het tijdelijke karakter van de overgangsregeling zou het ook logisch zijn aan het wetsvoorstel met betrekking tot de verrekening van de bronheffing een tijdelijk karakter te verlenen. Het uitgangspunt is immers dat alle landen tot informatie-uitwisseling zullen komen.

Een praktisch niet-fiscale vraag is de vraag over de kostenverdeling. Elk land draagt zijn eigen kosten. Een klein land dat relatief veel gegevens moet verstrekken kan zich hierdoor voor hogere kosten gesteld zien. Hierdoor rijst de vraag of een land dat zich met stijgende kosten geconfronteerd ziet nog wel loyaal de regeling zal blijven uitvoeren.

Voor de praktijk

Wet:
Art. 9.2, lid 9 Wet IB 2001.
Spaartegoedenrichtlijn, nr. 2003.48/EG d.d. 3 juni 2003.
Verder lezen
Zie BA 2003/13.2, ‘EU opent jacht op zwartspaarders’.
M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, Kluwer 1999,blz. 11.
Bron
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.923.