• Accountants | Fiscalisten | Juristen
  • 035-6235864
  • info@bharatsingh.nl

Artikel

De naheffingstermijn is niet van openbare orde

Dat niet alle termijnen van openbare orde zijn leert het arrest van de Hoge Raad, dat de uitspraak van Hof Leeuwarden vernietigt, waarbij het Hof tot ambtshalve toetsing is overgegaan. Belanghebbende dient aangiften overschotheffing in, waarin ten onrechte bepaalde kortingen zijn opgenomen en uitgegaan wordt van een gereduceerd tarief.

De inspecteur Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer Visserij legt in 1996 aan belanghebbende op grond van de Meststoffenwet naheffingaanslagen overschotheffing 1988 tot en met 1995 op, waarbij de kortingen worden teruggedraaid.

Belanghebbende dient het bezwaarschrift in, dat door de inspecteur ongegrond wordt verklaard. De naheffingsaanslagen zijn buiten de termijn voor het opleggen van de naheffingaanslag opgelegd. Belanghebbende doet geen beroep op overschrijding van de aanslagtermijn.

Hof Leeuwarden onderzoekt deze vraag ambtshalve en komt tot het oordeel dat de aanslagtermijn voor de jaren 1988, 1989 en 1990 is verlopen. Het beroep tegen overige naheffingsaanslagen wordt verworpen. Belanghebbende heeft zich ook bij het Hof niet beroepen op overschrijding van de termijn. De Minister van Landbouw gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte tot ambtshalve toetsing is overgegaan.

Nu de Hoge Raad oordeelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn vernietigd is het pleit beslecht ten gunste van de Minister van Landbouw.

Voor de praktijk

De bevoegdheid tot naheffing vervalt door het verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. Zoals uit dit arrest blijkt is de aanslagtermijn niet van openbare orde. Een kwestie is van openbare orde als de rechter ambtshalve op deze kwestie moet ingaan, ook al bestaat hierover tussen partijen geen verschil van mening.

Er is een onderscheid in behandeling van de termijn voor het opleggen van de aanslag en de termijn van het bezwaar- of beroepschrift voor de beoordeling van de ontvankelijkheid. De vraag of een bezwaar of beroep tijdig is ingediend dient wel ambtshalve door de rechter onderzocht te worden. Het maakt bij overschrijding van de bezwaar – of beroepstermijn niet uit of de inspecteur verklaart geen beroep op de overschrijding van de termijn te willen doen.

Kwesties die daarnaast van openbare orde zijn betreffen de bevoegdheid van de rechter, de tijdige betaling van het griffierecht en de bevoegdheid van de gemachtigde.

Hof Leeuwarden heeft de naheffingsaanslagen vernietigd wegens strijd met de wettelijke grondslag. De Hoge Raad roept een halt toe aan de bevoegdheid die het Hof zichzelf toemeet. Het Hof heeft de naheffingstermijn van artikel 20, lid 3 ten onrechte als een termijn van openbare orde beschouwd.

De rechter heeft alleen de bevoegdheid een inhoudelijk oordeel over een kwestie te vellen als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Als de vraag of een termijn in acht is genomen niet speelt tussen partijen, zal het Hof zich van een oordeel daarover moeten onthouden.

De naheffingstermijn is gegeven ter bescherming van de belastingplichtige. In het belang van de rechtszekerheid bepaalt de AWR dat de bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag vervalt door verloop van een bepaalde termijn.

De rechtszekerheid krijgt daarmee in het stelsel van de AWR na verloop van tijd voorrang boven het beginsel dat de materieel verschuldigde belasting behoort te worden betaald. Indien de belastingplichtige echter geen behoefte heeft aan die bescherming staat het hem vrij van die bescherming af te zien.

De overschrijding van de aanslagtermijn leidt slechts tot vernietiging van de aanslag indien de belanghebbende een beroep doet op die overschrijding. De rechter toetst dit niet ambtshalve. Nu belanghebbende geen beroep heeft gedaan op overschrijding van de termijn en het Hof geen bevoegdheid heeft dit ambtshalve te onderzoeken, is het Hof buiten de rechtstrijd getreden.

Door het vervallen van de bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag verdwijnt de materiële belastingschuld niet. Termijnen kunnen ook onderdeel zijn van een (vaststellings-)overeenkomst tussen de belastingplichtige en de inspecteur.

De belastingplichtige kan bij compromis afstand doen van zijn recht tot bezwaar of beroep. Uit hetgeen men overeenkomt moet kunnen worden afgeleid dat de afstand uitdrukkelijk plaatsvindt en op welke onzekerheden of punten van geschil dit betrekking heeft.

Als niet uitdrukkelijk afstand wordt gedaan van het recht van beroep op overschrijding van de termijn blijft dit recht, ook na het sluiten van de overeenkomst, bestaan.

Dit arrest leidt ertoe dat in alle gevallen, waar de kwestie van de termijnoverschrijding zich voordoet, met name bij aangiftebelastingen, de belastingplichtige een beroep moet doen op overschrijding van de termijn.

Het doet er dan ook niet toe of de termijn is verlengd doordat uitstel is verkregen voor het indienen van een aangifte. Het is de inspecteur op wie dan de bewijslast rust om aan te tonen dat uitstel is verzocht en dat dit uitstel ook is verleend.

Artikel
Art. 20, lid 3 AWR.
Verder lezen
Vakstudie Algemeen deel, art. 20 AWR, aantek. 20.
Hoge Raad 22 april 1998, nr. 33249, BNB 1998/214.
Hoge Raad 1 mei 1996, nr. 31070, BNB 1996/212.
Hoge Raad 2 juli 1986, nr. 23353, BNB 1986/291.
Hof Leeuwarden MK II, 21 mei 2003, nr. 01/0306, V-N 2003/38.1.6.
M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, Kluwer 1999, blz. 79-81, 318-319.
Bron
Hoge Raad 17 december 2004, nr. 38955.