• Accountants | Fiscalisten | Juristen
  • 035-6235864
  • info@bharatsingh.nl

Artikel

Geen onderzoek naar uitnodiging levert vormverzuim

Het gerechtshof heeft in zijn uitspraak verzuimd om te vermelden of er onderzoek is verricht of de uitnodiging voor de zitting op een correcte wijze aan belanghebbende heeft plaatsgevonden. Aan belanghebbende zijn door een gemeente nota’s havengeld in rekening gebracht. Nadat het bezwaar is afgewezen komt belanghebbende daartegen in beroep bij het gerechtshof. Belanghebbende noch zijn adviseur verschijnen ter zitting.

Het hof wijst het beroep af. Na ontvangst van de mondelinge uitspraak verzoekt belanghebbende om een schriftelijke uitspraak en stelt na ontvangst hiervan beroep in cassatie in.

Belanghebbende voert als grief aan dat de de uitnodiging voor de zitting hem nimmer heeft bereikt en dat het hof ten onrechte geen onderzoek heeft ingesteld of de uitnodiging op een regelmatige wijze tijdig aan belanghebbende is aangeboden.

De Hoge Raad honoreert het cassatieberoep en stelt dat niet blijkt dat de uitnodiging op een regelmatige wijze tijdig op het adres van belanghebbende is aangeboden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak en verwijst de zaak terug naar een ander hof.

Voor de praktijk

De grondslag voor het fiscale procesrecht is te vinden in hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht en in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In beginsel is de Awb van toepassing, tenzij daarvan afgeweken wordt, omdat in de AWR een speciaal voor het fiscale procesrecht geldende bepaling is opgenomen. De Awb is niet alleen van toepassing op het bezwaarschrift maar ook op het beroepschrift en de uitspraken hierop. In de Awb is geregeld aan welke vereisten een uitspraak van het bestuursorgaan, dan wel van het gerechtshof moet voldoen.

Eén van de belangrijkste eisen die de wet stelt aan de uitspraak is dat deze met redenen moet zijn omkleed. In navolging van art. 121 Grondwet schrijft art. 8:77, lid 1, onderdeel b Awb voor dat de schriftelijke of mondelinge uitspraak de gronden moet bevatten waarop zij berust.

Deze motiveringseis stoelt op de gedachte dat de rechter zich bij de motivering van de uitspraak goed moet realiseren welke argumenten hij ten grondslag legt aan zijn beslissing. Daarnaast is de motivering ook van belang indien tegen de uitspraak cassatie wordt ingesteld. De Hoge Raad moet kunnen beoordelen op welke feiten het hof zijn uitspraak heeft gebaseerd en of het hof het recht op de juiste wijze op de feiten heeft toegepast.

Een schriftelijke uitspraak bestaat uit een aantal onderdelen. Deze onderdelen zijn:
– de aanslag en het bezwaar;
– de loop van het geding;
– de vaststaande feiten;
– omschrijving van het geschil en de standpunten van partijen;
– conclusies van partijen;
– overwegingen omtrent het geschil;
– beslissing.
Naast gebreken in de motivering kunnen ook gebreken in de procesgang tot vernietiging van de uitspraak leiden. Het gaat hierbij om minder onschuldige vormverzuimen, zoals het niet-tijdig oproepen of onnauwkeurig oproepen van partijen, het niet op tijd opsturen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, het niet dateren van of ondertekenen van de uitspraak.

In het onderhavige arrest gaat het erom dat belanghebbende niet van de oproeping in kennis is gesteld, dan wel dat deze hem niet heeft bereikt. Op grond van art. 8:56 Awb moet belanghebbende tenminste drie weken van tevoren worden uitgenodigd om de zitting bij te wonen. De uitnodiging moet de tijd en de plaats van de zitting vermelden.

De uitnodiging moet door het hof op grond van art. 8:37, lid 1 Awb per aangetekende brief worden verzonden. Het niet-nakomen van deze voorschriften levert een vormverzuim op, hetgeen resulteert in vernietiging van de uitspraak.

De eis van het naleven van vormvoorschriften geldt niet alleen in de beroepsfase maar ook in de bezwaarfase. Als de belanghebbende op grond van art. 7:2 Awb verzoekt om gehoord te worden en de inspecteur laat dit na, kan dit leiden tot een procesrechtelijke benadeling van belanghebbende, in die zin dat hij geen gelegenheid heeft gehad zijn bezwaar nader toe te lichten. Het hof kan op grond van art. 8:72, vierde lid Awb de uitspraak vernietigen en de zaak zelf afdoen of terugverwijzen naar de inspecteur (terugverwijzen kan maar zal in de praktijk zelden voorkomen).

Het komt ook voor dat partijen bij versnelde behandeling van de zaak, bijvoorbeeld een voorlopige voorziening, in afwijking van de in art. 8:56 Awb genoemde wettelijke termijn op een kortere termijn worden opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Gebeurt dat dan dienen partijen uitdrukkelijk afstand te doen van een beroep op de wettelijke termijn.

Het is de rechter die bepaalt wanneer een zitting plaatsvindt. Het kan voorkomen, dat op het tijdstip waarop de belanghebbende moet verschijnen hij verhinderd is. Verzoekt hij het hof tijdig en met opgaaf van redenen, dan moet de rechter daarop gemotiveerd beslissen.

Wordt het verzoek gedaan om gewichtige redenen, bijvoorbeeld ziekte, dan hoort het hof de zitting uit te stellen, tenzij de bij de zaak betrokken belangen aan uitstel in de weg staan (dit komt bijna niet voor). Heeft de belanghebbende een gemachtigde in de arm genomen, dan mag het hof laten meewegen of de zaak zich leent voor behandeling door de gemachtigde buiten aanwezigheid van belanghebbende.

Artikel
Artt. 8:56, 8:77 Awb, art. 27 AWR.
Verder lezen
J.W. Ilsink, R.H. Happé, Algemeen fiscaal bestuursrecht, Monografieën Awb B-2, Kluwer 2000, blz. 184-199.
M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, Kluwer 1999, blz. 335-355.
C.J. Langereis, Hoofdlijnen fiscaal procesrecht, fed 1999, blz. 166-168.
P.J.J. van Buuren, J.M. Polak (red.), Algemene wet bestuursrecht, Tekst & Commentaar, Kluwer 1997, blz. 276, 292-293.
Hoge Raad 29 november 1995, rolnr. 30312, BNB 1996/85.
Hoge Raad 8 mei 1985, rolnr. 23017, BNB 1985/190.
Bron
Hoge Raad 5 september 2003, nr. 38604.